BYOD in het voortgezet onderwijs is onlogisch

Geplaatst door op 21 januari 2014 in Advies | 0 reacties

BYOD in het voortgezet onderwijs is onlogisch

Een dagelijks groeiende groep scholen in het voortgezet onderwijs rust hun leerlingen uit met een eigen device: laptop of tablet.
Eén van de meest futiele, maar toch fundamentele beslissingen die aan dit proces vooraf gaat is de apparaatkeuze. Bepaalt de school welk merk of type apparaat gebruikt moet worden, of legt de school de keuze voor een apparaat geheel bij de leerling/ouders, de zogenaamde BYOD-benadering (Bring Your Own Device), al dan niet met minimum systeemeisen?
Dit artikel legt uit waarom de meerderheid van het huidige vo nog niet geschikt is voor het BYOD-principe.

De BYOD-benadering volstaat prima voor universiteiten en hogescholen. Die gaan er vanuit dat studenten op hun eigen wijze de stof tot zich nemen.
“Wel of geen college volgen? Zie maar.”
“Welke lesstof? Daar-en-daar kun je een reader downloaden, kijk maar of je die gebruikt.”
“Met wie samenwerken aan assignments? Zoek zelf maar uit.”
De keuze voor een eigen device is een logisch gevolg van deze benadering. Problemen? Verantwoording student. Device voldoet niet? Zorg zelf maar voor vervanging.
Het enige waar deze onderwijsinstellingen zorg voor dragen is een betrouwbare, universele toegang tot de content, middels een betrouwbaar en open wifi-netwerk, en eventueel een elektronische leeromgeving. Een hbo- of universiteitsdocent zal geen rekening houden met studenten die belemmerd worden door hun device: dat is immers niet de verantwoording van de docent.

In het vo is dat geheel anders.

In het voortgezet onderwijs wordt alles voor de leerlingen bepaald: het boek en de lesmethode voor elk vak, het soort schrift, de benodigde rekenmachine, de benodigde materialen, de manier van werken, en ga zo maar door. Waarom dan wel de keuze van een apparaat bij de leerling leggen?
Daar komt bij dat het de meeste ouders en leerlingen aan kennis ontbreekt als het gaat om de keuze van een apparaat dat voldoet aan de eisen van de, voor hen nieuwe, school. Van een school mag je verwachten dat die wel precies weet waaraan een apparaat moet voldoen, welke apps erop moeten komen, etcetera.

Indien een vo-school de verantwoordelijkheid van het leerproces niet bij de leerling zelf legt, is het onlogisch om de leerling wel zijn eigen device te laten kiezen.
BYOD impliceert namelijk onherroepelijk dat:

  • niet elke leerling over een apparaat met dezelfde mogelijkheden beschikt;
  • niet elke leerling over dezelfde software of apps KAN beschikken, omdat bepaalde apps alleen op bepaalde platformen beschikbaar zijn;
  • er altijd leerlingen zullen zijn die in hun leerproces worden belemmerd omdat ze uit kostenbesparing een apparaat van inferieure kwaliteit gekozen hebben;
  • er bij technische problemen een grotere kans is dat er onvoldoende kennis van het betreffende apparaat binnen de school voorhanden is (zelfs de technisch vaardige docent kan niet helpen);
  • de technische dienst moet uitbreiden in kennis en mankracht om voldoende ondersteuning te kunnen bieden aan de verscheidenheid aan apparaten, óf zich slechts moet richten op ondersteuning van de infrastructuur;
  • de docent op een flexibele manier moet lesgeven, zonder vast te zitten aan een gestructureerde werkwijze of lesmethode;
  • de school of docent niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor vertraging van het leerproces bij leerlingen, door een haperend of falend apparaat.

Dit alles is natuurlijk helemaal prima en toekomstgericht, ware het niet dat op de gemiddelde Nederlandse vo-school de tegengestelde situatie werkelijkheid is. Daar geldt namelijk dat:

  • de stof op uniforme wijze aangeboden wordt, vaak zelfs zo dat er apparaten met gelijke mogelijkheden en software vereist zijn;
  • de docent het zich aantrekt wanneer een leerling door haperende techniek op achterstand raakt, en dus zijn les onderbreekt om de betreffende leerling te helpen;
  • de technische dienst ingesteld is op het ondersteunen van één, hooguit twee typen apparaten/systemen;
  • de verantwoordelijkheid van een te allen tijde werkend apparaat op de schouders van de school ligt (terwijl de school tegelijkertijd niet over de financiële ruimte beschikt om de technische ondersteuning uit te breiden);
  • de meerderheid van de docenten gewend is les te geven aan de hand van een boek/lesmethode;
  • de school/docent verantwoordelijk gehouden wordt voor de voortgang van het leerproces van de leerling, ook als die wordt belemmerd door technische mankementen.

In tegenstelling tot studenten op hbo’s en universiteiten, worden leerlingen op vo-scholen van oudsher nauwlettend gevolgd, gestuurd en begeleid: zeg maar gerust gepamperd. In die praktijk zorgt BYOD ervoor dat een docent zich gaat richter op de kleinste gemene deler, de lowest common denominator, namelijk de leerling die het minst met zijn apparaat kan: “Oké jongens, als het bewerken van video niet lukt, lever dan maar een verslag in”. Hij doet dat niet omdat hij het leerproces niet wil verbeteren, maar omdat hij alle leerlingen in zijn groep gelijke mogelijkheden wil bieden.
Deze groepsgerichte aanpak zal in de komende 10 jaar langzaam gaan veranderen, namelijk wanneer methodes niet meer leidend zullen zijn maar het creatieve leerproces, en wanneer de didactische verantwoordelijkheid weer terug gaat van de overheid naar de docent.

Maar tot het zover is, is kiezen voor BYOD bij een gemiddelde vo-school als het toestaan van elektrische gitaren, drumstellen en synthesizers in een gelijk getemd strijkorkest: vernieuwend en spannend, maar niet logisch.

Opmerkingen? Tips? Ervaringen? Laat een bericht achter!